Voor de deur ligt zand: er is vorige week een glasvezelkabel gelegd. Ik ben de stoep aan het schoonvegen als een man van middelbare leeftijd met zijn hond zijn pas inhoudt en de tekst op mijn raam leest. ‘Woont u hier in de buurt,’ vraag ik hem. Hij antwoordt bevestigend en noemt zijn straatnaam. ‘Woont u ook in Kaatsheuvel?,’ vraagt hij vervolgens aan mij. Nu is het mijn beurt om dit te beamen. ‘En hier werk ik,’ terwijl ik wijs naar de openstaande deur. ‘Wat doet u precies?’ vraagt de man. Ik leg hem uit dat ik mensen begeleid die op een bepaalde manier verlies hebben ervaren. ‘Verlies van hun gezondheid, hun baan, plezier in het werk, hun relatie of het overlijden van een dierbare…’ ‘Zoiets als het Toon Hermans huis?’, vraagt de man met de hond mij, ‘ik denk dat ik er vanmiddag weer naar toe ga.’ Hij vervolgt dat zijn vrouw longkanker heeft. De ziekte is teruggekomen en ze is afgelopen week opgenomen in het ziekenhuis vanwege een longontsteking. Inmiddels is duidelijk geworden dat ze uitzaaiingen heeft. ‘Dat moet ook voor u heel zwaar zijn,’ zeg ik. ‘Als u uw verhaal kwijt wilt, kom dat gerust eens binnen.’ ‘Ik zit nog te vol,’ antwoordt hij. ‘Ik kan er nog niet over praten. Ik moet eerst even tot mezelf komen.’ Terwijl hij praat, pakt hij zijn keel vast. Het lijkt alsof de situatie hem verstikt. ‘Bent u dan een stichting?’ vraagt hij mij terwijl hij met zijn vingers een gebaar van betalen maakt. ‘Nee dat niet, ik ben zzp’er. Maar ik hoef niet aan alles geld te verdienen. U bent van harte welkom.’ Hij geeft me een welgemeend compliment, een compliment dat me nog lang zal heugen. Terwijl ik hem nakijk vraag ik me af wie zijn werkgever is. Is er compassie? Krijgt deze man begeleiding en de nodige ruimte? Heeft hij zorgverlof?